Voordat ik Wick
leerde kennen was ik een eeuwige vrijgezel. Ben ik in onze tien jaar samen
getransformeerd tot een levensgezel voor eeuwig?
“Dat jij nou zo’n eigenheimer bent… ik wil
niet alleen zijn”, gaf een studievriend als verklaring omdat hij aan een
meisje bleef hangen dat er nog een tweede vriendje op na hield. Stoïcijns verbeterde
ik hem: “Einzelgänger zul je
bedoelen”. Ik begreep niets van mensen die in relaties bleven hangen waar ze
ongelukkig van werden. Het leven als student was toch bedoeld om te proeven van
het leven? De jaren verstreken, de meeste vriendinnen trouwden en baarden,
balancerend tussen carrière en gezin. Bij
ieder trouw- en geboortekaartje huilde ik mijzelf in slaap, zette ik mijn
zelfmedelijden opzij en feliciteerde ik de ander met haar geluk. Jarenlang luisterde
ik naar de verhalen van bevalling tot lege nest syndroom.
Intens verdrietig kon ik zijn en ook heel gelukkig. Soms desperately seeking, dan weer heel
tevreden. Als ik terug kijk op de periode rond mijn dertigste, zie ik mijzelf in
foetushouding huilend op de verwarmde badkamervloer liggen en tuinieren in de
voortuin van mijn eerste eigen huis, waarbij ik de warmte van de zon bijna kan voelen.
En nee, ik was niet manisch-depressief, hooguit licht bi-polair. Dat was nog
eens de tijd van de serieuze diagnoses, geen vage “in het spectrum van…”
duidingen waarmee iedere vorm van afwijkend gedrag vandaag de dag moet worden
verklaard. Ik was gewoon… anders.
Na een natuurkundeles waarin we kennis hadden gemaakt met
de sinusoïde, verklaarde ik aan
mijn moeder: “Ik heb liever dat mijn leven verloopt als een sinusoïde dan een rechte
lijn”. Hier sprak het creatieve
dromenmeisje dat gedichten schreef die veel te wijs waren voor haar leeftijd. De
gedichten gingen over een god in mij, over een
binnenwereld en een buitenwereld die niet naast elkaar leken te kunnen
bestaan. De buitenwereld vroeg steeds meer mijn aandacht, dat is immers de
wereld waarin je je staande moet houden? Maar juist in die binnenwereld schuilt
de kracht om jezelf te zijn in de grote boze buitenwereld, die dan opeens best mooi
blijkt te zijn. Ondanks dat ik gruw van alle etiketten, mag ik graag denken dat
ik -als ik nu tiener was- de labels hoog sensitief en hoog begaafd had gekregen.
Dat klinkt interessant en vooral heel licht. “Als ik jou tussen jouw
vriendinnen zie, ben je net een vlinder”. Het liefste dat Wick tegen mij zei in
onze eerste maanden samen.
Relaties van anderen waren voor mij als een studieobject
waar ik met de ogen van een buitenstaander naar keek. Ik kreeg de indruk dat
sommige stellen in elkaars onverwerkte jeugdtrauma’s verstrikt raakten. Hoe
goed ken je jezelf eigenlijk als je als twintigjarige aan een relatie begint? Hoe
graag ik soms ook wilde, hoe eenzaam ik mij soms ook voelde, ik had voor
mijzelf één regel: ik moest voldoende in balans zijn om aan een relatie te
beginnen. Voor het krijgen van kinderen moest die regel nog strenger worden
gehanteerd. De tussentijdse toets was simpel: zolang ik op problematische
mannen viel, was ik er nog niet klaar voor (spiegeltje-spiegeltje…). Tijd voor
een volgende therapie. Het alternatieve circuit is dol op mensen op zoek naar
zichzelf.
Inmiddels hield ik rekening met de gedachte dat ik
misschien wel nooit klaar zou zijn voor een relatie en dat ik eeuwig vrijgezel
zou blijven. En dus verhuisde ik naar de stad waar vrijgezel zijn niet zielig
is, maar verheven tot de status van levensgenieter: Amsterdam. Maar eigenlijk
was ik er wel klaar mee, dat mijzelf in mijn eentje ontdekken. Wie zou ik zijn
samen met een ander? Een half jaar later ontmoette ik Wick. Zelfs al bij de
virtuele kennismaking wist ik: “Dit is ‘m. Met deze man ga ik ontdekken hoe het
is om een goede relatie te hebben… in ieder geval voor tien jaar.” Die laatste
gedachte vond ik vreemd, want als het een goede relatie is, waarom dan voor tien
jaar? De beste uitleg die ik kon bedenken was dat tien jaar voor mij al hééél
lang was. Tot dan toe had ik amper verkering gehad… en gemiddeld een man per
jaar.
Na Wick’s dood voel ik mij in één keer tien jaar teruggeworpen
in de tijd. Ik ben weer die vrijgezel. Eenzaam. Met een grote leegte in mij.
Een oude vertrouwde leegte. In de eerste weken voel ik nog de liefde en kracht
van Wick, maar die lijken langzaam weg te sijpelen. Ik moet eerst zelf mijn
leegte vullen, mijn eigen kracht (her)vinden, dan pas kan ik weer verder gaan
met mijn leven. Maar wacht eens, is dat niet diezelfde strenge regel van toen,
dat ik pas een relatie mocht hebben als ik voldoende in balans was? Ik ben nu
tien jaar verder. “Met deze man ga ik ontdekken hoe het is om een goede relatie
te hebben”. Heb ik het ontdekt? En zo ja, biedt dat garanties voor de toekomst?
Mag ik van mijzelf verdergaan met mijn leven, ook als ik zoekende ben naar de
kracht en liefde in mijzelf? Of is dat juist het leven? Kan ik een zoekende levensgezel
zijn of ben ik uiteindelijk toch die eeuwige vrijgezel?