Geen voornemens, maar ik had wel een reis naar Iran geboekt. Ik zou meereizen met Neda, een Nederlands-Persische vriendin die al 25 jaar reizen organiseert naar haar vaderland. Al vele jaren nam ik mij voor om met haar mee te gaan en nu leek het juiste moment. Bovendien zou de reis niet langs alle stadse hoogtepunten voeren, maar vooral door afwisselend landschap. Neda’s ervaring was dat juist reizigers die op een keerpunt in hun leven stonden, Iran ervaren als een balsem voor de ziel.
In Arnhem was ik me meer bewust van de seizoenen. Hoe lang zouden de bomen nog kaal zijn? De sombere januarimaand te reizen door de woestijn leek de stap naar de lente kleiner te maken. Mijn dagen vulden zich tot dan toe met de administratieve rompslomp waar iedere nabestaande mee te maken krijgt, in dit geval extra complex door het erven van een bedrijf en een huis in Frankrijk. Goede bezigheidstherapie, maar ik begon zowaar ook zin te krijgen in een ‘eigen leven’. Voor het bedrijf zorgen was leuk met Wick samen, maar nu voelde het als een zware en zielloze taak.
Neda waarschuwde mij vooraf dat er ook een weduwnaar meeging wiens vrouw een maand voor Wick was overleden. Een lotgenoot in de groep vond ik een fijne gedachte, maar wellicht zwaar voor de overige reisgenoten. Op reis gaan was vooral een moedig besluit en ik had het vertrouwen dat de ruimte en schoonheid van het landschap mij goed zouden doen.
Ik ontmoette de groep in de nachttrein van Teheran naar Mashad en toen ik -klein als ik ben- op een bank ging staan om bagage in het rek te leggen, stond ik op ooghoogte met de lange weduwnaar, die geamuseerd stond te lachen. Open beantwoordde ik deze lach en bedacht dat ik zojuist het eerste ieniemienie flirtmomentje had sinds de dood van Wick. En misschien ook wel het eerste oogcontact zonder verdriet of medelijden te lezen bij de ander. En dat ik dat niet alleen een blijde constatering vond voor mijzelf maar minstens net zo fijn voor de weduwnaar.
Tijdens de vele uren in de bus, zaten we vaak naast elkaar. Veel gesprekken en veel tranen. Meer tranen dan ik in tien jaar van Wick had gezien. Het zal honderd dagen na de dood van Wick zijn geweest , dat mijn lichaam met een schok wakker werd. Na een intens gesprek zaten we in stilte, onze benen leunend tegen elkaar op de net iets te krappe bankjes. Golven van verlangen tolden door mij heen. Stil zuchtend -lang leven de yoga ademhalingsoefeningen- bracht ik de tintelende energie tot bedaren, denkend dat dit wel heel ongepast was zittend naast een man die zijn hele leven met één en dezelfde vrouw had gedeeld.
Na een paar dagen raakten we weer in gesprek, veilig met het gangpad ertussen. Maar toen er tranen kwamen, kwam hij naast me zitten en legde zijn hoofd op mijn schouder. Ik was dat overgevoelige lichaam van mij dankbaar dat ik op dat moment alleen een warme genegenheid voelde en geen lust. Maar toe hij mij vroeg hoe ik de eerste week van de reis had ervaren, begon ik toch meisjesachtig te giechelen. Ik vatte moed: “Het contact met jou is heel fijn, maar ik merk dat ik er ook van in de war raak”. En om maar helemaal duidelijk te zijn: “Ik geloof dat ik je wel leuk vind.” Hij antwoordde met een grote grijns, gevolgd door een zoen ergens op mijn kruin. “Oh, Nathalie”. Er volgende geen wederzijdse leukheidsverklaring, maar een welgemeend advies: “Laat het er maar gewoon zijn, al die verwarde gevoelens.” En ook een onverwacht kledingadvies: “Ik ben blij dat je die lange groene jas niet meer draagt, want daarin ben je net een oliemannetje.” Ohhhh?! Was ik dan toch meer dan alleen een vrouw met wie hij zo fijn kon praten?
Een van de laatse dagen liet ik een hennatatoeage aanbrengen en ik vroeg het meisje er een hartje -voor Wick uiteraard- in te verwerken. En zie daar, ze tekende niet één maar twee hartjes. De weduwnaar bestudeerde de tattoo uitvoerig terwijl hij vertelde dat hij de volgende dag niet meeging op groepsexcursie, maar met Mo foto’s zou maken. Ik vatte het op als een uitnodiging en ja, hij vond het leuk als ik mee zou gaan. En zo kon het gebeuren dat wij de volgende ochtend als enigen in de slaapzaal achterbleven toen de rest van de groep in alle vroegte vertrok. Ik had mijn matje naast de zijne gelegd, op armlengte afstand zodat ik hem kon wakker schudden als hij snurkte. Dat deed ik natuurlijk in het belang van de nachtrust van de hele groep en niet om een excuus te hebben om hem aan te raken. Ik hoorde wat geschuifel van zijn slaapzak en een stem die in mijn oor fluisterde: “Mag ik tegen je aan komen liggen?” En zo lagen we daar lepeltje-lepeltje, gescheiden door twee dikke donzen slaapzakken, trillend en bevend in elkaars armen. Toen we naar elkaar toe draaiden, dacht ik vooral niet zoenen nu met die muffe ochtendsmaak in mijn mond, want de eerste keer zoenen moet natuurlijk wel ok zijn. En het zou ook too much zijn… In plaats daarvan keken we elkaar minutenlang onderzoekend aan. Ik voelde me verlegen maar niet langer verward.
De volgende dag vlogen we van het warme Quom naar een door sneeuw bedekt Teheran. Ik zou later terugvliegen naar Nederland, dus namen we afscheid en we spraken af elkaar na terugkomst weer eens te zien. En toen kwam er een interventie van de weergoden: het vliegveld was ingesneeuwd en geen vliegtuig kon het land verlaten. Een witte deken bedekte Teheran en daar -onder een witte deken- kropen een weduwe en een weduwnaar dicht tegen elkaar aan.
En zo begon hartje winter een nieuwe lente.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten